Werken op hoogte is gevaarlijk. Dat blijkt jaarlijks uit de arbeidsongevallenstatistieken. Vooraleer het werken op hoogte aan te vangen, moet er niet alleen nagedacht worden over het geschikte arbeidsmiddel (steiger, gondel, ladder, enz.), maar ook over de passende collectieve bescherming. In de praktijk gaat het dan over afschermingen die een val verhinderen en over opvangoppervlakken die de gevolgen van een val beperken.
Afschermingen die een val verhinderen
Personen die werken op hoogte, lopen het risico om naar beneden te vallen. Daarnaast bestaat het gevaar dat een werkstuk of materiaal valt (hamer, baksteen, ...), wat zware gevolgen kan hebben voor mensen die zich op een lager niveau of op de begane grond bevinden.
Het belangrijkste collectieve beschermingsmiddel (CBM) bij werken op hoogte is dan ook een leuning.
Er zijn twee soorten leuningen: gesloten leuningen en leuningen die bestaan uit verschillende latten en een kantlijst (plint).
Gesloten leuningen zijn opgebouwd uit volle panelen of uit panelen van traliewerk. Een gesloten leuning moet tenminste 1 m hoog zijn.
Daarnaast zijn er leuningen met een tussenleuning en een kantlijst die aan de vloer aansluit. Deze leuningen worden aangebracht op 1 m tot 1,2 m hoogte boven de werk- of loopvlakken. Ze bestaan uit een bovenlat, een tussenleuning en een kantlijst of plint. De plint moet aan de vloer aansluiten en minstens 15 cm hoog zijn. Leuningen moeten voldoende stevig zijn.
Bij werken op een hellend oppervlak, zoals een hellend dak, moet rekening worden gehouden met de hellingsgraad van het oppervlak. De leuning zal dan vaak hoger moeten zijn en voorzien zijn van netten.
Opvangoppervlakken die de gevolgen van een val beperken
Als de val van een persoon of voorwerp om een of andere reden niet door een leuning kan worden voorkomen, moet er een opvangoppervlak worden voorzien dat de nadelige gevolgen van de val kan beperken. De belangrijkste opvangoppervlakken zijn vangvloeren en vangnetten.
Opvangoppervlakken moeten zo dicht mogelijk onder de constructie worden geïnstalleerd en moeten breed genoeg zijn.
Vangvloeren kunnen horizontaal of licht hellend worden aangebracht. Belangrijk is dat de hellingshoek van een vangvloer nooit meer dan 45° mag bedragen. Bij het gebruik van vangvloeren moet de mogelijke valhoogte tot een minimum worden beperkt. De valhoogte mag zeker niet meer dan 3 meter bedragen.
Vangnetten zijn elastisch en kunnen daarom schokken beter afremmen dan (onvervormbare) vangvloeren.
Bij de keuze en het gebruik van vangnetten moet er rekening worden gehouden met:
- de maximale belasting die het net aankan;
- de bevestigingspunten van het net: deze moeten stevig verankerd zijn in de constructie en ze mogen zich niet op een te grote afstand van elkaar bevinden;
- het feit dat een vangnet zich vervormt als er een persoon of voorwerp erin valt;
- de valhoogte moet beperkt worden tot 6 meter.
Behalve vangvloeren en vangnetten worden soms schermen gebruikt die bijna helemaal verticaal worden aangebracht en zo de kans op een val tot een minimum beperken.